Het Enschedese inferno van 1862
Henk Strabbing − 20/05/00, 00:00
KONING Willem III had zich verwaardigd helemaal van Het Loo naar Twente te reizen. Enschede was voor de gelegenheid zwaar opgedoft....
Op dat moment, zaterdag 7 mei, klonk de kreet: 'Brand!' Er was brand in de Kalanderstraat. Drie uur later was bijna heel Enschede van de aardbodem verdwenen. Enschedeërs zouden daarvan hun eigen historische waterscheiding maken. Dingen die gebeurd waren, situeerde je vóór of ná de brand.
Lezen we de Enschedese Courant, die (overigens pas drie weken later, óók door gevolgen van de brand) schreef: 'Het personeel der brandspuiten repte zich naar de spuiten. De schutterij kwam in de wapenen. Overal hoorde men alarm-geroep. Alles ijlde naar de plaats des gevaars om te helpen, om te redden, waar geholpen en gered kon worden.
'Eene zwarte rookzuil, waarin de vlammen speelden, hief zich intusschen op van de reeds brandende gebouwen, en werd door den wind wiens kracht zich plotseling verhief, in noord-westelijke rigting, naar de stad heen gedreven. In die zuil, die zwart als de nacht zich steeds breeder uitzette, huisde de geest des verderfs.
'Nog waren niet alle spuiten aanwezig of reeds klonk het geroep: ''De spinnerij van Van Heek brandt.'' Even later was het: ''De rectorschool over de gracht brandt!'' En van toen af was het, als stortte eene vlammenzee over de ongelukkige stad.'
Waar de brand ontstond, is bekend. Het was in een achterwoning in de Kalanderstraat die bewoond werd door de textielarbeider L. van Voorst en zijn vrouw. De man werd een dag lang vastgehouden en hard ondervraagd, maar er bleek geen enkel bewijs van moedwillige brandstichting.
Door de kurkdroge versieringen voor het koninklijk bezoek kon het vuur gemakkelijk overslaan van de ene kant van de straat naar de andere, geholpen door de voortdurend draaiende wind. De allermeeste huizen waren nog van hout.
Honderden Enschedeërs vluchtten in grote paniek. Het kwam tot enorm gedrang bij de enige uitgangen die de stad toen kenden, de Eschpoort en de Veldpoort. Met paard en wagen en hondenkar probeerde men de brandende stad te ontvluchten.
Commissaris der koningin jhr. mr. C. Backer kwam aangesneld uit Zwolle om zich met de gemeentebestuurders te beraden over maatregelen. De vergadering moest gehouden worden in het pand van raadslid W. Blijdenstein (een textielfabrikant) omdat het raadhuis, de burgemeesterswoning en de huizen van alle andere raadsleden en ook dat van de gemeentesecretaris verbrand waren. Commissies werden gevormd ter leniging van de nood. Burgemeester L. ten Cate nam vrijwel onmiddellijk ontslag. Hij voelde zich politiek verantwoordelijk voor de catastrofe.
Maar veel was er niet meer uit te richten. Nogmaals de Enschedese Courant: 'Te een ure ging het geroep brand op, te 2¾ ure bleef het uurwerk op den toren stilstaan, te 7 ure was Enschede een brandende puinhoop en alle leven verdwenen.'
Wonderbaarlijk is dat in dit inferno slechts twee doden te betreuren waren en dat er nauwelijks gewonden waren. Verdere cijfers: 633 woningen vernietigd, 25 stallen, 44 pakhuizen, vrijwel alle publieke gebouwen, scholen, de meeste fabrieken. 660 gezinnen, 3675 mensen werden dakloos.
Kranten in binnen- en buitenland besteedden grote aandacht aan de ramp in de textielstad. Men sprak destijds van 'een modern Pompeï'. Makkelijk was de berichtgeving niet. Boodschappers reden te paard naar Hengelo. Vandaar kon het nieuws per telegraaf verder. De telegraafdraden waren nog niet tot Enschede doorgetrokken (het spoor evenmin).
Minister Thorbecke van Binnenlandse Zaken stuurde vierhonderd legertenten en liet daar later de gemeente schandelijk veel voor betalen. Hij was zelf ook een der eerste Haagse politici op de plek des onheils. Op 13 mei bracht hij in de Tweede Kamer verslag uit. Hij had een 'toneel van verwoesting' gezien 'zoals men zelden aanschouwt'.
Nog een keer de Enschedese Courant: 'En tusschen die puinen zwierven enkele mannen, vrouwen en kinderen, elkander zoekende, of om afscheid te nemen van de plaats waar zij eenmaal gelukkig waren en waar nu hunne herinnering, hun leven, de vrucht van hun zwoegen en voor velen ook van hunner ouderen vlijt in het vuurgraf bedolven lag. Men zag geen handen wringen. Er was slechts stomheid, de stomheid der ontzetting op die bleeke aangezigten te lezen...'
De wederopbouw verliep voortvarend. Van alle kanten kwamen metselaars en timmerlui naar Enschede. De drie tollen tussen Almelo en Hengelo brachten in het rampjaar elfduizend gulden op. Dat was drieduizend gulden meer dan het jaar ervoor. Alles te danken aan ramptoerisme en de expeditie van bouwmaterialen.
De verzekering betaalde rond zeven miljoen gulden. Uiteraard niet aan de gewone man, want die was in die tijd niet verzekerd. Het merendeel ging naar de textielfabrikanten. In het jaar vóór de brand bezat Enschede acht stoomspinnerijen, met 22.600 spillen, en zes stoomweverijen, met 868 getouwen. Vijf jaar later tellen we elf stoomspinnerijen, met 63.350 spillen, en dertien stoomweverijen, met 2.659 getouwen. De nieuwste machines konden worden aangeschaft en de aloude concurrentie met de Engelse textielindustrie werd afgeschud. Enschede nam vanaf dat moment ook een niet meer te overbruggen voorsprong op Almelo en Hengelo.
zie:
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Arc ... 1862.dhtml