Reportage De opkomst en ondergang van de familie Van Heek.
Geplaatst: zo jun 12, 2005 12:27 am
Van Heek
De familie van Heek heeft Enschede landelijk op de kaart gezet. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw begon deze fabrikantenfamilie, afkomstig vanaf een simpele boerderij uit Delden, haar enorme expansiedrift gestalte te geven. Het huwelijk van Hendrik Jan van Heek met de Enschedese vermogende fabrikeursdochter Engelbertha Lasonder in 1778 wordt traditioneel als startpunt aangegeven.
H.J. van Heek en Zonen
Kort na het huwelijk kocht Van Heek de gronden nevenliggend aan die van zijn schoonvader, vanaf waar een linnenindustrie werd opgestart. Het eerste jaar zal hij gebruikt hebben voor het opstarten van zijn onderneming, halverwege 1779 komt hij nog niet voor op een lijst van kooplieden en fabriqueurs. Het jaar daarop werd door Van Heek een natuurbleek aangelegd, heden ten dage nog bekend staand als Van Heeksbleek. Het door de boeren gesponnen en geweven garen werden door het bedrijf gebleekt en klaargemaakt voor de handel. Het bedrijf van zijn schoonvader Jan Berent Lasonder ontplooide gelijksoortige activiteiten. De laatste kwamen door vererving terecht bij (klein)zoon Gerrit Jan van Heek omstreeks 1810. Het jaar daaropvolgend werden door de erven Hendrik Jan van Heek, in het bijzonder door zijn zonen Gerrit Jan (1780-1851) en Helmich (1785-1847) de firma H.J. van Heek en Zonen opgericht. Deze firma produceerde tot aan 1858 op de tot dan gebruikelijke wijze; waarna aan het eind van het jaar door de toenmalige firmanten, hun zonen, de firma werd opgeheven.
Van Heeksbleek (uit: Van Bombazijn tot Fluweel)
Van Heek & Co.
Hendrik Jan (1815 - 1872), Herman (1816 - 1882) en Gerrit Jan (1837 - 1915) van Heek, allen zonen van bovengenoemde Helmich, startten met terugwerkende kracht op 1 januari 1859 de firma Van Heek & Co. Besloten werd over te gaan tot het fabriceren van katoenen of ander stoffen, het deelnemen in publieke of private handelsondernemingen en het drijven van koophandel in het algemeen. De z.g. oude weverij aan de Noorderhagen werd in 1860 als eerste gebouwd en met 57 weefgetouwen ging men van start; na de stadsbrand werd de spinnerij Kremersmaten opgestart en zeven jaar na oprichting draaide het bedrijf met 15.100 spillen en werden er 660 getouwen op gang gehouden. De grootste fabriek van Enschede was een feit, en dat zou het voor de komende honderd jaar blijven. Na het overlijden van Hendrik Jan in 1872 werden tot de firmanten Helmich van Heek (1845-1902, zoon van Herman van Heek) en Abraham Ledeboer (1842-1897, zoon van Maria Geertuid van Heek en Abraham Ledeboer) toegelaten. De familie Ledeboer bleef vrijwel tot het einde van de onderneming als firmant of directeur actief. Een gouden tijd was aangebroken vanaf die tijd tot aan het eind van de jaren '20. Hoge producties en bijbehorende winsten waren het gevolg. Fabrikantenvilla's sproten in grote getale de grond uit, in Enschede en aan de uitvalswegen. Eveneens werden er grote landgoederen buiten de stad aangelegd of werden oude buitenplaatsen gerevitaliseerd.
Fabriekencomplex Van Heek & Co.
De wereldwijde economische crisis zorgde voor vele onrusten. Niet enkel bij de arbeiders, doch ook bij de fabrikanten zelf. De financiële structuur van het bedrijf was sinds de oprichting gebaseerd op het eigen vermogen, slechts een klein deel van het totale vermogen werd met vreemd vermogen gefinancierd. Firmanten konden dan ook hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden. Voornamelijk bij de familie Ledeboer zal dit tot grote zorgen hebben geleid, Abraham sr. en jr. waren voor een betrekkelijk groot deel persoonlijk verantwoordelijk. Enkele jaren later, juridisch op 1 januari 1935, werd de firma dan ook omgezet in de N.V. van Heek & Co. Een unieke gebeurtenis, aangezien ook niet-familieleden in principe in de gelegenheid waren een aandeel te nemen in het bedrijf; de eerste jaren bleef het meerderheidsaandeel in de familie. Jan Herman van Heek (G.J. zn.) trad op als president commissaris, voornamelijk in opdracht van de familie.
Het bleek het begin van het einde, al voor de Tweede Wereldoorlog vond er een trend plaats, die ook tegenwoordig sterk herkenbaar is bij bedrijven. Sterke concurrentie uit (toenmalige) lagelonenlanden zoals Japan zorgde in de loop der tijd voor structurele overcapaciteiten. Marktaandelen in de traditionele afzetgebieden daalden desastreus.
De Tweede Wereldoorlog zorgde in bedrijfsmatig opzicht voor niet al te veel problemen. De bedrijfsstructuur werd in gang gehouden en de fabrieken draaiden door, afzetmogelijkheden werden gevonden bij het Duitse Rijk. In de persoonlijke sfeer werd de Raad van Bestuur zwaar getroffen, Abraham Ledeboer kwam terecht in het Kamp Neuengamme en overleefde de verschrikkelijke tijd aldaar niet.
Aandeel Rigtersbleek
Boekelosche Stoombleekerij
Hendrik Jan Engelberg (1864-1930) en Willem Helmig (1865 -1929), beiden zonen van Gerrit Jan van Heek, werden door hun vader uitverkoren om gezamenlijk een nieuwe fabriek op te bouwen in het dicht bij Enschede liggende Boekelo. Een blekerij werd gebouwd, en een spoorlijn in de richting van Winterswijk werd aangelegd, (grotendeels) gefinancierd door Van Heek. Het bedrijf aldaar opgestart in 1884 als onderdeel van Van Heek & Co., ging vanaf 1895 verder als zelfstandige vennootschap. Een joint venture werd aangegaan in 1897 met de op dat moment gestarte firma G.J. van Heek & Zonen (Rigtersbleek). De juridische status werd in 1931 aangepast, na samenwerking met de Bornse Twentsche Stoomblekerij, en de familie van Heek begon hier al haar invloed te verliezen.
G.J. van Heek & Zonen
De aan het eind van de eeuw oudste firmant, Gerrit Jan van Heek, stichtte in 1897 - gezamenlijk met zijn zoon Jan Herman, de fabriek G.J. van Heek & Zonen, ook bekend staand als Rigtersbleek. Later participeerden hier ook Gerrit Jan jr. (1880-1950) en Arnold Helmig van Heek (1882-1972) in. Vooral Jan Herman heeft hart en ziel in het bedrijf gelegd tijdens de oprichting; hij was diegene die vele zakelijke reizen ondernam naar Nederlands Oost-Indië of India. Zijn broer Jan Bernard, met wie hij een hechte band had, zal hem vele malen vergezeld hebben, als vertegenwoordiger van Van Heek & Co. Voornamelijk werden er in het bedrijf fijne garens gesponnen en weefde men cambrics en shirtings (speciale fijne weefsels). De oorlog gooide behoorlijk roet in het eten, dit bedrijf werd gesloten en gebouwen werden als magazijnen ingericht. Ondanks dat ook hier de modernisering, in technische en juridische zin, niet voorkomen kon worden bleef Jan Herman nauw bij het bedrijf betrokken. Het houden van vele structurele overleggen met Van Heek & Co., werd door hem belangrijk geacht.
Gebroeders Van Heek Schuttersveld
"Hein wilde in het klein"
Graag hadden de zonen van Helmich van Heek, die Van Heek & Co. oprichtten, samengewerkt met hun neven Pieter Engbert (1829-1888), Hendrik Jan (1830-1875) en Helmich August (1840-1917) samen willen werken. Een andersoortige vorm van inzicht in de vorm van bedrijfsvoering en onenigheid in de verdeling van de oude firma H.J. van Heek & zonen, leidde tot een klein inzichtverschil in de tot op dat moment zo gewone verhoudingen. Een apart bedrijf met hun moeder Margaretha Hermina ter Kuile (vader Gerrit Jan was al in 1851 overleden) werd opgezet en de villa van Charles de Maere op Het Schuttersveld werd aangekocht. De firma Gebroeders van Heek was een feit; Hein van Heek had de dagelijkse leiding. Door vele verschillende factoren bleef het bedrijf altijd in de schaduw staan van Van Heek & Co. De bedrijfsvoering bestond voor een deel nog uit het boerenbedrijf en het hooien en het gebruik kunnen maken van een jachtgeweer werd dan ook belangrijk geacht. Een landelijke situatie speelde zich er af. Desondanks bleef het een bedrijf met aanzien, de gebroeders kwamen uit een gezin van 14 kinderen en moeder Margaretha Hermina beheerste de textielwereld met haar vakkundige blik vanaf 17-jarige leeftijd totdat ze ruim de 70 gepasseerd was. Ook hier werd de stoomkracht bijna direct al ingeschakeld; de eigen fabrieksschoorsteen stond als symbolische baken in het industrialiserende landschap. Met haar producten maakt het bedrijf een gouden tijd door tot aan het begin van de twintigste eeuw; vele markten, vele klanten. Hoge afzetten, hoge omzetten. Alles leek mogelijk en enorme fabrieksterreinen werden de grond uitgestampt. De enorme muur aan de Tubantiasingel is een van de weinige tastbare herinneringen aan die tijd. Ook deze fabriek en familie ontkwam niet aan de vooruitgang, crisis, staking en oorlog zaaiden onrust en verderf. De problemen begonnen zich hier aan het eind van de jaren '50 ook op te stapelen.
Schuttersveld (uit: Van Bombazijn tot Fluweel)
Neergang der textiel
Een beeld ontstaat van bedrijven die zichzelf - na eerst kort na de oorlog licht opgeleefd te zijn - boven water proberen te houden en het liefst problemen binnen de familiale sfeer hielden. Het in aanraking komen met grote schulden was ongewoon en met zo snel mogelijk na elkaar toetrekken om elkaars hachje te redden is dan ook een logisch gevolg. Het opkopen van aandelen van elkaars bedrijven, om zoveel mogelijk de eigen macht in handen te krijgen mislukt; en was geen structurele oplossing voor het overkoepelend probleem; een afnemende markt. Verschillende malen werd er tussen de (oorspronkelijke) van Heek bedrijven geprobeerd fusies te sluiten. Van Heek & Co, de Boekelosche Stoombleekerij, G.J. van Heek & Zonen, Ludwig van Heek & Zonen (een bedrijf dat door Ludwig G.J.zn van Heek was opgericht te Losser) en Van Heek Schuttersveld zaten om tafel; vooral de laatste was na 100 jaar onafhankelijkheid een vreemde gesprekspartner.
In 1962 werd, vanwege de wederom verslechterende situatie, opnieuw besloten om de tafel te gaan. Van Heek & Co, Rigtersbleek en Nico ter Kuile (geen Van Heek-bedrijf dus, doch familiaal sterk gerelateerd) besloten, mede na advies van De Twentsche bank die de liquiditeit met argusogen had gevolgd, opnieuw een reorganisatie te overwegen, zo geschiedde. Een nieuwe werkmaatschappij onder leiding van H.J. Geerkens, H.J. Zeggelt en H. van Joolen kwam dan ook als schip aanzetten dat al snel bleek te zinken. Enkele jaren later, op 4 april 1967 werd medegedeeld dat het totaal aantal werknemers met 2/3 ingekrompen zou worden en vanaf 4 juni het jaar daarop volgend werden alle productieactiviteiten stilgelegd. Er werd door een nieuwe holding (VEHACé B.V.) begonnen met het verkopen van de onroerende goederen en zo'n tien jaar later, op 19 juni 1981 werd besloten het bedrijf te liquideren.
Van Heek ging niet failliet, de enige élan die nog ontleent kan worden aan de laatste 20 jaar van haar bestaan. Gelukkig werd al snel besloten tot het reserveren van de benodigde gelden om de geschiedenis van het bedrijf op schrift te stellen, evenals om de vele bedrijfsarchieven voor het nageslacht te behouden. Aan het boek Onderneming en Familisme - van dr. A.L. van Schelven -, evenals het bedrijfsarchief, is dit artikel dan ook grotendeels ontleent.
------------------------
En ook hier te vinden.
De familie van Heek heeft Enschede landelijk op de kaart gezet. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw begon deze fabrikantenfamilie, afkomstig vanaf een simpele boerderij uit Delden, haar enorme expansiedrift gestalte te geven. Het huwelijk van Hendrik Jan van Heek met de Enschedese vermogende fabrikeursdochter Engelbertha Lasonder in 1778 wordt traditioneel als startpunt aangegeven.
H.J. van Heek en Zonen
Kort na het huwelijk kocht Van Heek de gronden nevenliggend aan die van zijn schoonvader, vanaf waar een linnenindustrie werd opgestart. Het eerste jaar zal hij gebruikt hebben voor het opstarten van zijn onderneming, halverwege 1779 komt hij nog niet voor op een lijst van kooplieden en fabriqueurs. Het jaar daarop werd door Van Heek een natuurbleek aangelegd, heden ten dage nog bekend staand als Van Heeksbleek. Het door de boeren gesponnen en geweven garen werden door het bedrijf gebleekt en klaargemaakt voor de handel. Het bedrijf van zijn schoonvader Jan Berent Lasonder ontplooide gelijksoortige activiteiten. De laatste kwamen door vererving terecht bij (klein)zoon Gerrit Jan van Heek omstreeks 1810. Het jaar daaropvolgend werden door de erven Hendrik Jan van Heek, in het bijzonder door zijn zonen Gerrit Jan (1780-1851) en Helmich (1785-1847) de firma H.J. van Heek en Zonen opgericht. Deze firma produceerde tot aan 1858 op de tot dan gebruikelijke wijze; waarna aan het eind van het jaar door de toenmalige firmanten, hun zonen, de firma werd opgeheven.
Van Heeksbleek (uit: Van Bombazijn tot Fluweel)
Van Heek & Co.
Hendrik Jan (1815 - 1872), Herman (1816 - 1882) en Gerrit Jan (1837 - 1915) van Heek, allen zonen van bovengenoemde Helmich, startten met terugwerkende kracht op 1 januari 1859 de firma Van Heek & Co. Besloten werd over te gaan tot het fabriceren van katoenen of ander stoffen, het deelnemen in publieke of private handelsondernemingen en het drijven van koophandel in het algemeen. De z.g. oude weverij aan de Noorderhagen werd in 1860 als eerste gebouwd en met 57 weefgetouwen ging men van start; na de stadsbrand werd de spinnerij Kremersmaten opgestart en zeven jaar na oprichting draaide het bedrijf met 15.100 spillen en werden er 660 getouwen op gang gehouden. De grootste fabriek van Enschede was een feit, en dat zou het voor de komende honderd jaar blijven. Na het overlijden van Hendrik Jan in 1872 werden tot de firmanten Helmich van Heek (1845-1902, zoon van Herman van Heek) en Abraham Ledeboer (1842-1897, zoon van Maria Geertuid van Heek en Abraham Ledeboer) toegelaten. De familie Ledeboer bleef vrijwel tot het einde van de onderneming als firmant of directeur actief. Een gouden tijd was aangebroken vanaf die tijd tot aan het eind van de jaren '20. Hoge producties en bijbehorende winsten waren het gevolg. Fabrikantenvilla's sproten in grote getale de grond uit, in Enschede en aan de uitvalswegen. Eveneens werden er grote landgoederen buiten de stad aangelegd of werden oude buitenplaatsen gerevitaliseerd.
Fabriekencomplex Van Heek & Co.
De wereldwijde economische crisis zorgde voor vele onrusten. Niet enkel bij de arbeiders, doch ook bij de fabrikanten zelf. De financiële structuur van het bedrijf was sinds de oprichting gebaseerd op het eigen vermogen, slechts een klein deel van het totale vermogen werd met vreemd vermogen gefinancierd. Firmanten konden dan ook hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden. Voornamelijk bij de familie Ledeboer zal dit tot grote zorgen hebben geleid, Abraham sr. en jr. waren voor een betrekkelijk groot deel persoonlijk verantwoordelijk. Enkele jaren later, juridisch op 1 januari 1935, werd de firma dan ook omgezet in de N.V. van Heek & Co. Een unieke gebeurtenis, aangezien ook niet-familieleden in principe in de gelegenheid waren een aandeel te nemen in het bedrijf; de eerste jaren bleef het meerderheidsaandeel in de familie. Jan Herman van Heek (G.J. zn.) trad op als president commissaris, voornamelijk in opdracht van de familie.
Het bleek het begin van het einde, al voor de Tweede Wereldoorlog vond er een trend plaats, die ook tegenwoordig sterk herkenbaar is bij bedrijven. Sterke concurrentie uit (toenmalige) lagelonenlanden zoals Japan zorgde in de loop der tijd voor structurele overcapaciteiten. Marktaandelen in de traditionele afzetgebieden daalden desastreus.
De Tweede Wereldoorlog zorgde in bedrijfsmatig opzicht voor niet al te veel problemen. De bedrijfsstructuur werd in gang gehouden en de fabrieken draaiden door, afzetmogelijkheden werden gevonden bij het Duitse Rijk. In de persoonlijke sfeer werd de Raad van Bestuur zwaar getroffen, Abraham Ledeboer kwam terecht in het Kamp Neuengamme en overleefde de verschrikkelijke tijd aldaar niet.
Aandeel Rigtersbleek
Boekelosche Stoombleekerij
Hendrik Jan Engelberg (1864-1930) en Willem Helmig (1865 -1929), beiden zonen van Gerrit Jan van Heek, werden door hun vader uitverkoren om gezamenlijk een nieuwe fabriek op te bouwen in het dicht bij Enschede liggende Boekelo. Een blekerij werd gebouwd, en een spoorlijn in de richting van Winterswijk werd aangelegd, (grotendeels) gefinancierd door Van Heek. Het bedrijf aldaar opgestart in 1884 als onderdeel van Van Heek & Co., ging vanaf 1895 verder als zelfstandige vennootschap. Een joint venture werd aangegaan in 1897 met de op dat moment gestarte firma G.J. van Heek & Zonen (Rigtersbleek). De juridische status werd in 1931 aangepast, na samenwerking met de Bornse Twentsche Stoomblekerij, en de familie van Heek begon hier al haar invloed te verliezen.
G.J. van Heek & Zonen
De aan het eind van de eeuw oudste firmant, Gerrit Jan van Heek, stichtte in 1897 - gezamenlijk met zijn zoon Jan Herman, de fabriek G.J. van Heek & Zonen, ook bekend staand als Rigtersbleek. Later participeerden hier ook Gerrit Jan jr. (1880-1950) en Arnold Helmig van Heek (1882-1972) in. Vooral Jan Herman heeft hart en ziel in het bedrijf gelegd tijdens de oprichting; hij was diegene die vele zakelijke reizen ondernam naar Nederlands Oost-Indië of India. Zijn broer Jan Bernard, met wie hij een hechte band had, zal hem vele malen vergezeld hebben, als vertegenwoordiger van Van Heek & Co. Voornamelijk werden er in het bedrijf fijne garens gesponnen en weefde men cambrics en shirtings (speciale fijne weefsels). De oorlog gooide behoorlijk roet in het eten, dit bedrijf werd gesloten en gebouwen werden als magazijnen ingericht. Ondanks dat ook hier de modernisering, in technische en juridische zin, niet voorkomen kon worden bleef Jan Herman nauw bij het bedrijf betrokken. Het houden van vele structurele overleggen met Van Heek & Co., werd door hem belangrijk geacht.
Gebroeders Van Heek Schuttersveld
"Hein wilde in het klein"
Graag hadden de zonen van Helmich van Heek, die Van Heek & Co. oprichtten, samengewerkt met hun neven Pieter Engbert (1829-1888), Hendrik Jan (1830-1875) en Helmich August (1840-1917) samen willen werken. Een andersoortige vorm van inzicht in de vorm van bedrijfsvoering en onenigheid in de verdeling van de oude firma H.J. van Heek & zonen, leidde tot een klein inzichtverschil in de tot op dat moment zo gewone verhoudingen. Een apart bedrijf met hun moeder Margaretha Hermina ter Kuile (vader Gerrit Jan was al in 1851 overleden) werd opgezet en de villa van Charles de Maere op Het Schuttersveld werd aangekocht. De firma Gebroeders van Heek was een feit; Hein van Heek had de dagelijkse leiding. Door vele verschillende factoren bleef het bedrijf altijd in de schaduw staan van Van Heek & Co. De bedrijfsvoering bestond voor een deel nog uit het boerenbedrijf en het hooien en het gebruik kunnen maken van een jachtgeweer werd dan ook belangrijk geacht. Een landelijke situatie speelde zich er af. Desondanks bleef het een bedrijf met aanzien, de gebroeders kwamen uit een gezin van 14 kinderen en moeder Margaretha Hermina beheerste de textielwereld met haar vakkundige blik vanaf 17-jarige leeftijd totdat ze ruim de 70 gepasseerd was. Ook hier werd de stoomkracht bijna direct al ingeschakeld; de eigen fabrieksschoorsteen stond als symbolische baken in het industrialiserende landschap. Met haar producten maakt het bedrijf een gouden tijd door tot aan het begin van de twintigste eeuw; vele markten, vele klanten. Hoge afzetten, hoge omzetten. Alles leek mogelijk en enorme fabrieksterreinen werden de grond uitgestampt. De enorme muur aan de Tubantiasingel is een van de weinige tastbare herinneringen aan die tijd. Ook deze fabriek en familie ontkwam niet aan de vooruitgang, crisis, staking en oorlog zaaiden onrust en verderf. De problemen begonnen zich hier aan het eind van de jaren '50 ook op te stapelen.
Schuttersveld (uit: Van Bombazijn tot Fluweel)
Neergang der textiel
Een beeld ontstaat van bedrijven die zichzelf - na eerst kort na de oorlog licht opgeleefd te zijn - boven water proberen te houden en het liefst problemen binnen de familiale sfeer hielden. Het in aanraking komen met grote schulden was ongewoon en met zo snel mogelijk na elkaar toetrekken om elkaars hachje te redden is dan ook een logisch gevolg. Het opkopen van aandelen van elkaars bedrijven, om zoveel mogelijk de eigen macht in handen te krijgen mislukt; en was geen structurele oplossing voor het overkoepelend probleem; een afnemende markt. Verschillende malen werd er tussen de (oorspronkelijke) van Heek bedrijven geprobeerd fusies te sluiten. Van Heek & Co, de Boekelosche Stoombleekerij, G.J. van Heek & Zonen, Ludwig van Heek & Zonen (een bedrijf dat door Ludwig G.J.zn van Heek was opgericht te Losser) en Van Heek Schuttersveld zaten om tafel; vooral de laatste was na 100 jaar onafhankelijkheid een vreemde gesprekspartner.
In 1962 werd, vanwege de wederom verslechterende situatie, opnieuw besloten om de tafel te gaan. Van Heek & Co, Rigtersbleek en Nico ter Kuile (geen Van Heek-bedrijf dus, doch familiaal sterk gerelateerd) besloten, mede na advies van De Twentsche bank die de liquiditeit met argusogen had gevolgd, opnieuw een reorganisatie te overwegen, zo geschiedde. Een nieuwe werkmaatschappij onder leiding van H.J. Geerkens, H.J. Zeggelt en H. van Joolen kwam dan ook als schip aanzetten dat al snel bleek te zinken. Enkele jaren later, op 4 april 1967 werd medegedeeld dat het totaal aantal werknemers met 2/3 ingekrompen zou worden en vanaf 4 juni het jaar daarop volgend werden alle productieactiviteiten stilgelegd. Er werd door een nieuwe holding (VEHACé B.V.) begonnen met het verkopen van de onroerende goederen en zo'n tien jaar later, op 19 juni 1981 werd besloten het bedrijf te liquideren.
Van Heek ging niet failliet, de enige élan die nog ontleent kan worden aan de laatste 20 jaar van haar bestaan. Gelukkig werd al snel besloten tot het reserveren van de benodigde gelden om de geschiedenis van het bedrijf op schrift te stellen, evenals om de vele bedrijfsarchieven voor het nageslacht te behouden. Aan het boek Onderneming en Familisme - van dr. A.L. van Schelven -, evenals het bedrijfsarchief, is dit artikel dan ook grotendeels ontleent.
------------------------
En ook hier te vinden.