En nog maar een verhaal, over de padvinderij deze keer. "Scouting" dus, in modern Nederlands
Zoals iedereen in de jaren vijftig en begin jaren zestig was ik lid van de padvinderij. Welp ben ik nooit geweest, dat trok me niet, maar verkenner wel. Het kon ook moeilijk anders, ik ben erfelijk belast. Mijn moeder was actief betrokken bij die beweging, ze was net na de oorlog akela van de St. Joris groep in Enschede. Er is zelfs een groep naar haar genoemd, in Ootmarsum.
En zo kwam ik op mijn twaalfde terecht bij de Nanne Zwiep groep (groep 18), die zat toentertijd aan de Brinkstraat net voor de Van Deinselaan. Mijn oom woonde daar om de hoek.
Mijn hoed die heeft vier deuken
Vier deuken heeft mijn hoed
En had hij niet vier deuken
Dan was het niet mijn hoed
Mijn hoed die heeft vier -----
Vier ----- heeft mijn hoed
En had hij niet vier -----
Dan was het niet mijn hoed
Kampvuurlied – Mijn Hoed Die Heeft Vier Deuken
Ergens aan het begin van 1961 ben ik volwaardig verkenner geworden (net voor mijn dagboek, weet de juiste datum niet meer), compleet met korte broek en hoed met vier deuken. En een diep-paarse das, dat was de daskleur van de groep. En een verkennersstok van bijna twee meter. Wanneer ik nu met zo’n ding ging lopen of achterop mijn fiets achter mijn zadel zou hebben dan kreeg ik ongeveer twintig agenten aan mijn broek wegens ongewenst wapenbezit. En in die tijd had je er nog een vlaggetje aan ook op de fiets, zo viel je goed op, en niemand die zich daar druk om maakte. Ik heb daar geleerd hoe je knopen legt, dat is me altijd van pas blijven komen. Zeker bij het zeilen later.
Om het clubgebouw was weinig ruimte, daarom was de actie altijd in het Aamsveen. Dat kon toen nog. Tegenwoordig is dat eigendom van Natuurmonumenten, de club die alles altijd afsluit. Ik had nauwkeurig opgeschreven waar het was, alleen lopen de wegen daar nu niet meer, na veertig jaar. Volgens mij reden we wat nu de Roodmolenweg heet af, en net voordat die op de Aamsveenweg uitkwam gingen we linksaf een zandpad in, dat kruiste de Aamsveenweg ongeveer ter hoogte van wat nu de Sagenweg is. Daar parkeerden we onze fietsen, en gingen te voet het veen in. Het eerste stuk was zanderig, stuifzandkuilen, bosjes, droog. We maakten daar vuur, bakten stokbrood, pionierden rond, hielden oefeningen, een hoop lol.
Ou Jan Wilson had 'n kat wat die ou nie wou verlaat;
Hy't alles geprobeer om die kat daar weg te keer;
selfs na die predikant om raad van hom te kry.
Die predikant die het gesé: "Die kat moet daar bly."
Maar die kat kom weer, want hy wil nie langer wag,
die kat kom weer, net die volgende dag,
die kat kom weer--o glo vir my dis waar--
die anderdagmôre was die kat weer daar.
Kampvuurlied – Die Kat Kom Weer
Ging je verder dan kwam je in het gebied terecht waar turf gestoken was (en waar in Duitsland zelfs nog turf gestoken werd) net tegen de grens met Duitsland aan. Een compleet moeras met zichtbare en onzichtbare slootjes, een enorme hoeveelheid muggen en ander vliegend ongedierte, en veen waar de turf vandaan kwam. En adders. Die kwamen daar veel voor. Je zag ze meestal in het voorjaar, wanneer ze op het zand in de zon lagen om warm te worden. Ongeveer op de overgang van zand naar veen lag een oude Nissenhut waar een kluizenaar woonde.
Begin zeventiger jaren toen ik weer in Enschede woonde ben ik er nog eens heengegaan, het was niet zo heel erg veranderd. Alleen de kluizenaar woonde er niet meer. De deuren van de Nissenhut hingen uit hun hengsels, de waterput was dichtgegooid, de groentebedden overwoekerd en het kippenhok was leeg. Ik heb in de hut gekeken, het leek of hij zo terug kon komen, zelfs de kachel stond er nog, Hij had blijkbaar een laagspannings installatie gehad op 24 V, want de lampen en de draden hingen er nog. Blank koperdraad op mannetjes, ouderwets maar werken. De hut was ingedeeld in een woonkamer en een slaapkamer, koken deed hij aan een soort aanrecht in de woonkamer. De brander was er ook nog, een watervat hing nog in een stellage aan de muur. Hij was weliswaar kluizenaar maar duidelijk niet wars van technische vooruitgang. Zonde. Als verkenner waren we te jong om zo iemand te begrijpen, ik had graag met die man gepraat waarom hij daar was gaan wonen.
Ik ben met de verkenners een paar keer wezen kamperen, één keer in Hof Stepelo bij Haaksbergen, ik heb nog genoteerd dat daar hoogspanningsmasten stonden zonder draden. Ik kan nu niet meer achterhalen of dat nieuwe aanleg was of sloop van een oude leiding. Ik denk het laatste, want ik kan er op de kaart niets meer van vinden. We sliepen in pubtentjes, met een grotere tent als messtent en een iets kleinere als kwartiermakerstent voor de opslag van het eten en pannen en zo. Water werd iedere dag gehaald in twintig liter jerrycans bij een naburige boer. En de latrine was een standaard hudo met een touw. Dat ding kon je een uur geleden tegen de wind in ruiken, maar in die tijd namen we dat niet zo nauw.
There are snakes, snakes, snakes
Big as garden rakes,
At the store! At the store!
There are snakes, snakes, snakes,
Big as garden rakes, at the Quartermaster's store.
My eyes are dim I cannot see.
I have not got my specs with me.
I have not got my specs with me.
Kampvuurlied – Quartermaster’s Store
In Hof Stepelo kampeerden we ongeveer tweehonderd meter van de padvindsters af. Rond een uur of negen ‘s avonds klonk daar een enorm kabaal, gegil, gekrijs, het leek wel of er een wild dier was losgebroken. Nou: dat was ook zo. Een ringslang. De tenten die wij gebruikten hadden nog geen ingenaaide grondzeilen. Het was koud geweest die dag, en dat stomme beest was een tent ingekropen. En kwam ’s avonds tevoorschijn omdat het gestoord werd toen de dames naar bed gingen. En ontsnapte uiteraard. De dames in die tent durfden niet meer te gaan slapen. Ze sliepen met zijn achten op veldbedden in een tent waarin je rechtop kon staan (een stuk comfortabeler dan wij, wij sliepen in nog geen meter hoge pubtentjes gewoon op een los grondzeiltje, vanwaar dat verschil?), en een dame of vijftien zijn die nacht in het hooi gaan slapen bij de naburige boer. Die zich drie slagen in de rondte lachte toen hij het verhaal hoorde. En verder maar niets zei, want juist in die schuur kwamen ’s nachts de slangen op de muizen af. Wij hebben de dag erop de tenten van de dames moeten afbreken, controleren op kromlijnig kruipvee, en weer op moeten zetten. Dat deden we onder het zingen van het schone lied hierboven. Geen feministen die meiden, dat was wel duidelijk. Maar ik ben wel omhelsd, en nog redelijk innig ook, door één van de dames (ze heette Myrte). Ze sloeg haar armen om me heen, drukte zich tegen me aan en ik kreeg twee zoenen op allebei mijn wangen omdat we zo dapper waren geweest. Ze zag er ontzettend lief uit en had rood krullend haar, die dame. En een dodelijk aantrekkelijke glimlach. Het type waar ik later altijd voor viel. Misschien heb ik daar wel mijn voorkeur voor die haarkleur ontwikkeld. Ik had graag een afspraakje met haar gemaakt maar contact tussen mannetjes en vrouwtjes op kamp werd ontmoedigd door de leiding. Contact tussen mannetjes en vrouwtjes van de leiding zelf daarentegen wilde wel eens in ongeplande buitenechtelijke kindjes resulteren : ). Ooit gebeurt dan? Hoezooo? Waarom vraag u dat? Wat dacht u dan? Dat ik dat uit mijn duim zoog? ’s Avonds bij het kampvuur hebben we met nog met elkaar gepraat, zo wist ik haar naam, we vonden elkaar aardig, heb zelfs haar hand nog vastgehouden terwijl we tegen elkaar aan zaten, maar voor de rest helaas. Ik was niet zo slim geweest om te vragen waar ze woonde of bij welke groep ze zat, en na de vakantie kon ik haar niet terugvinden. Nog wel gevraagd, maar nee, niemand wist wie ze was of bij welke groep ze hoorde. Er stonden groepen uit heel Twente op dat terrein, zoeken was onbegonnen werk. Misschien had er iets heel moois uit kunnen groeien, maar dat moois werd door mijn eigen stommiteit bruut in de knop geknakt : ). Jammer. Toch?
In een rotsspleet, in 't gebergte,
steeds maar zoekend naar het goud.
Woont een delver met z'n dochter,
nauwelijks achttien jaren oud.
Op een mooie zomermorgen,
bracht zij schaapjes naar de vliet.
Maar de schaapjes keerden weder,
Clementientje echter niet.
Van haar mooie rooie lippies,
stegen belletjes omhoog.
Clementientje kon niet zwemmen,
Clementientje die verzoop.
Kampvuurlied – Clementientje
Een andere keer kampeerden we ergens aan een riviertje, ik heb allerlei details opgeschreven maar niet waar. Volgens mij in het Springendal. Maar het kan ook ergens aan de Dinkel geweest zijn. Of bij Ommen aan de Vecht. Het enige wat ik weet dat het op het terrein van één of andere jonkheer was. In ieder geval niet meer terug te vinden. Er moet een redelijk grote plaats in de buurt gelegen hebben, want een paar mensen (onder andere ik) hebben bij de lokale fietsenmaker een Friedrich Herder knipmes gekocht. Aus Solingen. Dat mes heb ik nog steeds. We stonden daar naast een riviertje met een vrij steile oever, we kookten op houtvuurtjes waardoor onze pannen van buiten zo zwart werden als de nacht door het roet. De truuk was om groene zeep aan de pan te smeren voor het koken, dat hielp redelijk tegen de roetaanslag maar gaf ook een heel speciaal aroma aan de aardappelen: ). We wasten af in dat riviertje. Om daar te komen moesten we ongeveer tweeeneenhalve meter naar beneden, we klommen omlaag en omhoog langs de wortels van een paar dennen die daar aan de oever groeiden.
In 1964 verhuisden we naar de andere kant van de stad. Daardoor kwam de Nanne Zwiep groep een aardig eindje van me vandaan te liggen. Ik ben overgestapt naar een groep aan de Richtersweg, schuin tegenover de ingang van de Rigtersbleek fabriek. Die heette de Karel Doorman groep (groep 7). Ik kreeg daar een andere das, grijs met een rood-groene rand. Het onderkomen van de groep lag links van de Richtersweg gezien vanuit de singel. Ik heb er niet zoveel van opgeschreven, ik was bezig met mijn schoolcarrière te redden omdat ik was blijven zitten. Plus dat ik nog onder de indruk was van mijn verbroken verkering. Ergens in die tijd heb ik de verkenners vaarwel gezegd. Ik vond het niet leuk meer. Ik weet niet meer waarom. Niet opgeschreven. Niet vanwege mijn vriendin, want dat was al uit toen. Ook niet omdat we verhuisd waren, want na mijn verhuizing ben ik nog lid geweest van die groep aan de Richtersweg. Ik denk dat ik gewoon te druk was met werken om mijn HBS diploma te halen waardoor ik geen tijd meer had voor dat soort tijd vretende hobby’s. Het kan ook zijn dat het niet meer samen kon gaan met mijn werk: ik bracht een middagkrant rond (het Parool) en dat viel op zaterdag gelijk met de bijeenkomsten van de groep. Ik weet het niet meer, gewoon.
Op mijn zeventiende heb ik in de grote vakantie nog één keer meegedaan aan een oefening van de Vaandrig Leppink groep samen met een vriend van me. Dat was in Markelo. We hadden een compleet verhaal in elkaar gezet over een spion met als alias Gustaaf, die op zoek was naar een hier neergekomen kunstmaan. We hadden een ouwe versnellingsbak van een VW met een scheurtje er in op de kop getikt op de sloop, een oude gescheurde parachute bij de dumpshop aan de Oldenzaalsestraat, en een aluminium plaat van een ovenplaat. Mijn vader kende iemand die kon zandstralen. We hebben eerst de tandwielen uit de bak gehaald, daarna de aluplaat bol geklopt en op maat gesneden zodat de onderkant van de bak was afgesloten, dat leek op een hitteschild, en vervolgens het geheel laten zandstralen. Mooi dofgrijs kleurtje leverde dat op. Het begon er heel “sciencefiction-achtig” uit te zien. We hebben er hier en daar knipperlichtjes opgezet, en twee uitnodigende handvaten links en rechts. Die handvaten zaten in stukken rubberslang zodat ze geïsoleerd waren. Want binnenin zat een “buzzer”, een soort elektriseerapparaat wat een ongevaarlijke elektrische schok gaf. De aansluitingen daarvan zaten aan die twee handvaten. Pak het ding op en je liet ‘m gelijk los omdat je een dreun kreeg. Een stuk waslijndraad rechtgetrokken, onderin een soort spoel van vijf windingen gedraaid, en die op de top geschroefd. Het geheel zag er indrukwekkend uit. Amerikaanse vlaggesticker erop, letters U S A er op in roodwitblauw, parachute er aan en het ding in een boom gehangen op de plaats die de kaart van de spion aangaf. Compleet succes. De eerste die het ding vond is volgens mij nu nog bezig met het masseren van zijn armen. Geweldige oefening geweest.
Na die oefening zijn we met een man of vijf vakantie blijven houden in Markelo, voor nog tien dagen. Daar zaten twee weekends in. In Markelo was niets te doen, maar we waren net voor de oefening in aanraking gekomen met een padvindster uit Rijssen. Die had ons uitgenodigd om daar naar toe te komen. Nu zegt u: Rijssen? Dat is toch dat zwarte kousen kerkdorp? Met zo’n zwaar-op-de-hand kerk? Yep. Dat was het. Maar niet iedereen daar hing die kerk aan, er waren ook vrijzinnigen. Maar dat waren toen voornamelijk meisjes. Die kwamen het andere geslacht te kort, en dat is niet leuk bij feestjes. Dus zijn we daar naar toe getrokken, twee vrijdagen en zaterdagen achter elkaar. Mijn maten hebben daar nog dames versierd, maar Gerrit had net zijn Carla en ik kon Nynke nog steeds niet vergeten, ook al was dat al een jaar ervoor. Wel gedanst maar me op de vlakte gehouden. Maar het was gezellig. Dat wel.
Gewoon ter informatie: de padvindersbeweging is ontstaan na de Boerenoorlog in Zuid Afrika. Blijkbaar hebben wij daar de terminologie vandaan gehaald voor de diverse rangen en functies. Oubaas, voortrekker, verkenner, veld, trek, minibaas, troep, stam. Plus een deel uit Kipling: welpen, akela, raksha, horde. De recente ontwikkelingen hebben dat omgezet naar de origineel Engelse termen. Geen idee of dat een verbetering was. Ik denk dat het meer werd ingegeven omdat Zuid Afrika en alles wat daar vandaan kwam politiek incorrect was geworden. Want “Apartheid” was ook een woord uit dat land. Wat ik wel herinner is dat we een hoop Zuid-Afrikaanse liedjes zongen bij het kampvuur.
We zongen liedjes waarvan er zo hier en daar in dit hoofdstuk een aantal worden aangehaald. Meestal met minimale begeleiding, een gitaar of een mondharmonica. Maar bij één groep hadden ze ook een compleet “boereorkes.” Die muziek had zijn oorsprong ook in Zuid-Afrika. Het werd daar gebruikt als begeleidingsmuziek bij dansavondjes en bijeenkomsten. Het hoofdinstrument was een concertina, samen met banjo. Soms kwamen daar een viool of een mondharmonica bij. Het kenmerk van al die instrumenten is dat ze licht en klein waren, makkelijk mee te nemen wanneer je je te paard verplaatste. Omdat het van origine dansmuziek is zijn de nummers meestal walsen of quicksteps. Het “orkestje” van die groep bestond uit een concertina, een banjo, een viool, een mondharmonica en een percussieman: bongo’s en woodblocks. Percussie hoort niet thuis in boeremusiek, maar ja, ze hadden een bongospeler, en dus… Het klonk echt geweldig.
Wanneer we met meerdere groepen kampeerden dan zat ’s avonds iedereen bij het kampvuur vanwege die muziek. Ook de dames. Dat was de enige keer dat je “gemixt” samen kon zijn. Maar zelfs dan werd er nauwlettend op toegezien dat we niet te innig werden. Dat mocht niet van de ouders. De doorsnijding van padvinderij en geloof was bijna 100%, de “rooien” zaten bij “Ruimte” en niet bij de padvinders. Ruimte was de opvolger van de AJC, maar dat wist ik toen niet. Terug naar het kampvuur. Op Hof Stepelo was een soort van amfitheater met de vuurkuil in het midden en bankjes op een helling er omheen. De heren waren de klos: die moesten aan de benedenwindse kant zitten en kregen dus de rook in hun ogen. De gevoelige oogjes van de dames konden daar natuurlijk niet aan gewaagd worden. Maar omdat we allemaal net begonnen te ontdekken wat “vive la difference” was zaten de dames ook wel eens in de rook. Onze interesse lag op een andere plek dan last hebben van rook
Dat soort muziek brengt me nog altijd terug naar de avonden rond het kampvuur. Nummers als “Hartskloppings” of “Hartseer en verdriet” maken me nu nog steeds weemoedig. Maar ja: het komt uit Zuid-Afrika en mag dus niet mooi gevonden worden. Zelfs nu nog niet, want het is “witte” muziek.
Pitr